Praktijktips

Welke extra kosten kan een gerechtsdeurwaarder aanrekenen wanneer hij een parkeerretributie invordert?

Sociale bescherming

Vraag aan de helpdesk

De juridische helpdesk van SAM geeft advies op maat aan budget- en schuldhulpverleners. We behandelen hier regelmatig een vraag die we voorgelegd kregen.

Deze week: Een cliënt kreeg een afrekening van een gerechtsdeurwaarder voor een parkeerretributie van 13 euro. In die afrekening stond naast de retributie ook:

  • een herinneringskost (10 euro) voor een brief die het parkeerbedrijf had verstuurd
  • een aanmaningskost voor een aanmaning die de gerechtsdeurwaarder zelf verstuurde (23,76 euro)
  • een inningsrecht (17, 68 euro) overeenkomstig het KB van 1976 over de tarieven van gerechtsdeurwaarders.

De schuldbemiddelaar betwistte die laatste  twee kosten. De redenen: het gaat (nog) over minnelijke invordering en geen gerechtelijke invordering. En deze kosten  worden in het retributiereglement  niet genoemd. De gerechtsdeurwaarder antwoordde dat deze kosten wél aangerekend mogen worden omdat de initiële schuld niet voortvloeit uit een contract maar reglementair van aard is. Wie heeft gelijk?

 

Ons antwoord

1. Terecht ging de schuldbemiddelaar eerst na of het om minnelijke of gerechtelijke invordering ging. Het verschil wordt bepaald door de al dan niet aanwezigheid van een ‘uitvoerbare titel’ waardoor gedwongen tenuitvoerlegging mogelijk wordt (beslag op inkomsten, roerende goederen enz.). De meest voorkomende van deze titels zijn: een vonnis, een dwangbevel en een notariële akte.

Bij schulden die bepaald zijn in een retributiereglement moet je er rekening mee houden dat de gemeente een dwangbevel kan uitvaardigen als de schuld ‘onbetwist’ blijft. Dan kan de schuld gerechtelijk ingevorderd worden zonder dat de gemeente eerst langs de rechter moet passeren om een vonnis te verkrijgen.

In deze casus had de gemeente nog geen dwangbevel uitgevaardigd en ook geen vonnis verkregen. Was dat wel het geval, en betrof het gerechtelijke invordering, dan konden de kosten van het KB van 1976  wel worden aangerekend.

2. De volgende vraag om te beantwoorden is: welke extra kosten  mogen bij minnelijke invordering  bovenop de hoofdsom aangerekend worden? En zit het antwoord hierop vervat in de Wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument?

Dat is in deze casus het geval. Het ging over de minnelijke invordering van een privéschuld van een consument of zoals art. 2, §2, 3° van die wet het formuleert: een schuld van een natuurlijke persoon die vreemd is aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteit. Daarbij wordt geen verschil gemaakt naargelang de oorsprong van de schuld contractueel of reglementair is. Bij een parkeerretributie heeft de schuld een reglementair karakter, maar dat maakt dus op zich niets uit voor de toepassing van de wet, zolang er minnelijk ingevorderd wordt en het consumentenschuld is.

3. Ten slotte moet je dan kijken wat dezelfde wet zegt over de extra kosten die aangerekend mogen worden. Dit staat in art. 3, §2, vierde streepje: de inning van niet voorziene of niet wettelijk toegestane bedragen, is verboden. Gaat het over een retributie, dan moet je in het lokale retributiereglement (een gemeentelijke wet) gaan kijken welke bedragen ‘voorzien en toegestaan’ zijn en minnelijk ingevorderd mogen worden. Handig bij deze controle is dat  elke lokale overheid bij wet verplicht is op hun website hun retributiereglementen te publiceren. In dit geval stond in het toepasselijke reglement enkel vermeld dat een kost van 10 euro aangerekend mocht worden voor een (tweede) herinnering (na een eerste kosteloze herinnering). Geen enkele andere invorderingskost was in het reglement opgenomen.

Conclusie

In deze casus was de conclusie dat naast de retributie zelf van 13 euro enkel een extra kost van 10 euro mocht worden aangerekend. De bijkomende kosten voor een aanmaning en een inningsrecht (voor een totaal van 41,44 euro) werden terecht betwist door de schuldbemiddelaar en ook niet betaald.